Het potje en het podium

Ik zit in een zaal met tweehonderd collega therapeuten. Op zo’n rode congresstoel; stapelbaar geen armleuningen. Vooraan op het podium staat Wibe Veenbaas. Een fijne leermeester. We krijgen allemaal de opdracht een gedicht te schrijven met als titel “Het is de aard van het bestaan, de dingen die niet overgaan.”

Ik begin te schrijven en zonder het op te merken, ben ik weer kind in onze oude keuken met de versleten houten vloer. Het is die dag dat mijn moeder het potje liet vallen. We zijn arm, maar mijn moeder staat erop toch biologisch te eten. Ze komt thuis met een volle tas en het potje valt over de rand.

Het is die dag dat mijn moeder het potje liet vallen

Het is dat ene potje, dat niet mág breken. Dat wat ik het liefste eet. Elke dag. Het broodbeleg van gemalen hazelnoten en rozijnen. Je moet weten dat zo’n potje tegenwoordig € 8,50 kost.
Ik buk en zeg dat ik alle scherven er wel uit zal halen. “Nee.” zegt ze. “Alles gaat in de vuilnisbak.” “Maar…” probeer ik nog. “NEE!”

Ik snap het niet. Maar weet dondersgoed wat dat betekent. Dat betekent dat ik het een hele maand niet kan eten. Och was papa maar hier. Die kocht gewoon een nieuwe. Papa heeft geld genoeg. Maar papa’s naam mag hier in huis niet genoemd worden. Hij is hier nog nooit binnen geweest.

Ruim voor tijd ben ik klaar met mijn gedicht. Ik kijk om me heen en zie veel mensen schrijven. Grappig zonet was ik me niet bewust dat we met zoveel zijn, nu weer even wel. Wibe geeft aan dat de tijd om is en vraagt wie er iets wil delen. Zo snel als mijn gedicht kwam, gaat ook mijn vinger omhoog.

Hij nodigt me uit en ik loop naar het podium. Bij de drie tredes omhoog veranderd er iets in mijn benen. Mijn lijf weet wat ik ga doen. Wanneer ik vooraan op het podium sta beginnen mijn knieën te knikken en wanneer ik wil spreken; komt er niets uit. Ik kan geen woord zeggen. Tweehonderd paar ogen kijken naar me. Zien een man waar geen woorden uit komen.

Wibe loopt naar me toe, gaat achter me staan en mijn lijf leunt zachtjes tegen hem aan. Mijn knieën stoppen met knikken, mijn keel stopt met knijpen. Wanneer ik denk dat hij weg zal stappen blijft hij nog even staan.

Ik kan voelen dat het goed doet, maar dat ik zo niet kan vertellen. Er is iets dat nog niet klopt. Hij stapt naar achteren. Alsof hij zonder woorden zegt: je moet het wel zelf doen, maar hoeft het niet alleen te doen.

Dan begin ik. Ik spreek over volle potjes en gevoelens van leegte. Het vervult me.

Foto: Gareth Hubbard, Unsplash